Wie wat bewaart

Over drie dagen zijn we een jaar in Frans-Polynesië. De 886 blikken kikkererwten, gepelde tomaten, paprika, mais, kidneybonen, rode kool, zuurkool, spinazie, sperziebonen, ananas en 300 kilo rijst, couscous, bloem en pasta die we uit Panama meenamen – rantsoenen voor een half jaar op verlaten eilanden waar niks te krijgen zou zijn – zijn bijna op. Eindelijk. Hebben we toch maar mooi een tijdje de halve Stille Oceaan mee over gezeuld. Een deel van de bloem, pasta, couscous en rijst uit Panama hebben we trouwens wel overboord gezet, wegens krioelende snuiterige zwarte en plezierig onder je nagel poppende bruine beestjes. Soms bewaar je dingen blijkbaar te lang. Maar, wie wat bewaart, die heeft ook wat. Een stuk Old Amsterdam bijvoorbeeld, nog uit Suriname en naar ik aanneem nooit over de datum, die we vorige week deelden met een stel Hollandse kaas liefhebbende Franse Tahitianen. Gaf een hoop blije gezichten op d’n Tiago. Of een kuipje smeerkaas, nog uit Curaçao en ver over de houdbaarheidsdatum, die een ware redding blijkt als mijn lijf na een buikinfectie overhoop ligt in Fakarava en ik niks meer lekker vind, behalve smeerkaas dan. Soms wordt een mens blij van dingen waar je normaal gesproken al lang afscheid van had moeten nemen.

Want dat je dingen te lang kunt bewaren gaat op een boot eigenlijk niet op. We gooien zelden iets weg. En dat geldt niet alleen voor eten. We zijn, zoals de meeste zeilers om ons heen, meesters geworden in het repareren van alles dat kapot gaat (en dat is eigenlijk ook alles op een boot) en het hergebruiken van oude onderdelen en materiaal voor het creëren van nieuwe dingen. We zijn elke keer blij als we voor een reparatie kunnen putten uit bakken vol reservetroep of willekeurige stukken hout, rubber en touw die we voor ge-wit-ooit-nooit-nie bewaarden. En als wij het niet kunnen gebruiken is er altijd wel een andere zeiler in de buurt die blij is met je collectie omdat daar aan boord weer eens iets kapot is gegaan.

Een keer in de zoveel tijd trekken we de boot leeg, meestal voor een serieuze oversteek, en inventariseren we wat we allemaal hebben, wat er bij moet en wat er echt, echt weg kan of naar de afdeling ‘overbodige voorwerpen’. Zelf zouden we het inmiddels wel fijn vinden als iemand een reserve-dinghy zou bombarderen tot die laatste afdeling. Onze dinghy is namelijk al ver over z’n tht-datum heen. We hebben ‘m nog proberen op te lappen met oude stukken pvc van een andere lekke dinghy, en dat heeft toch zeker drie maanden gewerkt, maar nu moeten we ons gewonnen geven. Hij lekt aan alle kanten en de bodem is een van gaten aan elkaar hangend slappe lap plastic. Alleen met dagelijks drie keer pompen kunnen we onszelf en de buitenboordmotor enigszins drijvende houden. Het is geen gezicht en rete-irritant, maar hier in Frans-Polynesië is het de beste (lees betaalbare) oplossing. Voelen we ons meteen een beetje meer Frans. Want de Fransen zijn me een stelletje vagebonden. De Franse boten pik je er over het algemeen zo uit op een ankerplaats; daar zit vaak net wat meer roest en aangroei op, de boot in niet per definitie symmetrisch, het dek is een soort uitdragerij en de dinghy ziet er uit als, nou ja, onze dinghy. Ik heb er wel bewondering voor moet ik zeggen, met wat voor pieremegocheltjes en aan elkaar geknoopte stukken aluminium zij de zee op durven.

Over Frans gesproken, m’n Frans komt na een jaar Frans-Polynesië geheel volgens verwachting nog altijd niet veel verder dan de standaard middelbare school zinnen. Ik kan dus eigenlijk geen fatsoenlijk gesprek voeren, maar wel heel goed zeggen hoe ik heet, waar ik woon, hoe oud ik ben, dat we een hond hebben en vragen waar het zwembad is. Ik vermoed dat ze wel doorhebben dat ik inmiddels geen veertien meer ben, maar ach, ik ben toch een soort van in gesprek! Dat mijn Frans terríble is is al best beroerd hier, maar m’n Tahitiaans is er nog belabberder aan toe. De klanken zijn prachtig, maar ik kan er nul komma nul chocolàt van maken. Het Tahitiaanse alfabet kent een aantal letters niet: de c, g, j, l, q, x, y en z daar doen ze niet aan. Geen punt natuurlijk. Wel gebruiken ze veel apostrofs. Dat leidt tot teksten als “Ia vai ma noa na rima! ‘A tamau i te horoi i te pu’a ‘e te pape ‘e ‘aita ra i te pu’a tupohe tirotiro. ‘Ia maita’i i teie hepetoma!” Geen idee wat dit tekstbericht me duidelijk wilde maken. Google translate biedt ook geen soelaas. Maar met hallo (ia orana), bedankt (mauruuru), heel erg bedankt (mauruuru roa), proost (manuia), dag (nana) en een vriendelijke glimlach kom je met de goedlachse en rondbuikige Polynesiërs een heel eind. Dat we elkaar maar half begrijpen weerhoudt ze er niet van om ons fruit toe te stoppen, ons uit te nodigen voor een feestje of voor de zondagse familielunch. En als bedankje duikelen wij dan weer wat op uit onze voorraden en snuisterijen aan boord. Want wie wat bewaart, die geeft wat.

Het is hier fijn. Ik denk dat ik het op heel veel plekken fijn vind, dus dat zegt misschien niet veel. Maar misschien ook wel. ‘Hier’ is inmiddels al weer zes maanden de benedenwindse eilanden van de Genootschapseilanden. De Genootschapseilanden is de meest toeristische eilandengroep van Frans-Polynesië en dat is niet voor niets. Groene bergen in azuurblauwe lagunes omringd door koraalriffen doen het nou eenmaal lekker op vakantie- en huwelijksreis kiekjes. Die lagunes liggen normaal gesproken een stuk voller met dikke charterboten met daarop dikke Amerikanen, maar dit jaar is het hier uitgestorven. Dat Corona ook mooie dingen brengt hadden we al eerder door, maar deze toeristwerende-bijwerking voelt hier, nu, voor mij, als een cadeautje. We hebben het eilandenrijk in vergelijking tot een normaal jaar zo’n beetje voor onszelf. Van de benedenwindse Genootschapseilanden worden we het meest blij van Huahine. Dus daar hebben we dan ook, met wat uitstapjes naar de andere eilanden tussendoor, het gros van de tijd doorgebracht. Huahine is een klein vulkanisch eilandje met zo’n vijfduizend inwoners. Iedereen kent elkaar, zoals dat hoort in een kleine gemeenschap. En hoewel ik me ooit had voorgenomen om nooit meer in een dorp te gaan wonen, want te klein, te benauwd, te bekend, vind ik het in deze andere wereld heel fijn om me daarbinnen te bewegen. Tussen het werken door (ja echt, we zijn weer aan het werk!), trutten we wat aan in het schattige dorpje, kletsen we met de beste ‘poisson cru’-verkoper in de hele archipel en ontspannen we in de stille ankerplekjes. Het is bijna perfect.

Vandaag zijn we allebei een beetje stil. Ik heb een brok in m’n keel. Als een lokale lieve man aan komt peddelen in z’n va’a (een kano met zijwieltjes), zich verontschuldigt dat hij zo laat is en in z’n tas begint te rommelen omdat hij nog een cadeau voor me heeft, biggelt er een dikke traan over m’n wang. Want we gaan hier weg. Na bijna een jaar nemen we afscheid van Frans-Polynesië, en ook van alle andere eilandjes in de Stille Oceaan die we niet meer kunnen bezoeken, van de legende van Huahine, van de mensen hier, van andere zeilers. Ik weet dat ik niet anders zou willen, maar elk afscheid doet een beetje pijn. Het is misschien wel het moeilijkste van ons leven op een boot. Maar het is weer tijd voor iets nieuws. Een nieuw land. We vertrekken vandaag naar het meest westelijke eiland van Polynesië met de prachtige naam Aotearoa, vertaald ‘het land van de lange witte wolk’, jullie beter bekend als Nieuw-Zeeland. En het Franse deel van Polynesië, dat bewaren we in alles wat ons er aan herinnert. Want wie wat bewaart..