De vrijheid van Cuba – deel II

Het heeft even geduurd, maar daar ben ik dan. Het lukte me eerlijk gezegd niet goed om een stuk over Cuba te schrijven waar ik tevreden over was. Ik zat gevangen in mijn eigen verwachtingen en aannames, terwijl het nou juist ging over over de vríjheid van Cuba.

Het land heeft zo veel facetten die zich niet in acht weken laten doorgronden, dat ik bij alles wat ik opschreef twijfelde of ik wel het juiste beeld schetste. Maar wat is juist? Geen idee. De blog is dus een wirwar van feitjes, impressies, situaties – en ook invullingen ben ik bang – geworden. Voeg daar je eigen fantasie en de teksten onder de foto’s aan toe en je hebt een prachtverhaal.

Laat ik beginnen met – waarschijnlijk ten overvloede – meden dat Cuba een communistische, socialistische staat is. Sinds Fidel Castro en zijn comrades in 1959 Cuba veroverden (of bevrijdden natuurlijk, duh….) werd er afscheid genomen van het dictatorschap van Batista, van de nauwe banden met kapitalistisch Amerika, van de maffiapraktijken in de steden, van de ongelijkheid tussen arm en rijk. Eigendommen werden gemaximeerd (alles boven het maximum werd eigendom van de staat), de welvaart werd verdeeld en de staat ging voor de bevolking zorgen. Basisbehoeften zoals eten, onderdak, scholing en gezondheidszorg werden vanaf die tijd gedekt door de overheid. Overigens wel gesponsord door de Sovjet-Unie. Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie en de daarop volgende crisis moest Cuba op zoek naar een nieuwe sponsor; het werd het toerisme. Sinds 2008 is het land weer in transitie. Door het wat gematigder beleid van broer Raoul Castro, is bijvoorbeeld persoonlijk bezit zoals bedrijven, huizen en auto’s en de handel daarin weer toegestaan. Ook is het contact met de buitenwereld via internet en de mogelijkheid om te reizen vrijer geworden (als in: überhaupt aanwezig). Door het opener beleid en het toenemende toerisme dringt de westerse kapitalistische wereld, met name in de steden en de toeristische gebieden, met rasse schreden binnen. Het door elkaar lopen van het socialisme, communisme en kapitalisme zorgt voor verwarring in het systeem. Tegelijkertijd functioneert het land prima; niemand lijkt zich echt druk te maken, het gaat zoals het gaat, morgen weer een dag. Of dat geduld, overgave, naïviteit, vertrouwen of tevredenheid is, dat weet ik niet. Maar dat alles in Cuba schuurt, piept en kraakt, dat vind ik dus wel rete-interessant.

Een handig weetje om het land beter te begrijpen is dat er in Cuba twee munteenheden zijn, de CUP en CUC. De CUP is het ‘oorspronkelijke’ geld. 1 CUP is 0,04 dollar waard. De CUC is 1 dollar waard en is geïntroduceerd als vervanging van de tot 1959 veelvuldig gebruikte Amerikaanse Dollar (want je gaat na je bevrijding natuurlijk geen munteenheid meer accepteren van de vijand) en was bedoeld voor internationale transacties. Inmiddels worden beide munteenheden in het dagelijkse leven gebruikt, waardoor er twee economieën naast elkaar bestaan. Met de CUP kun je basisproducten (met name eten) kopen, met de CUC luxe producten. Iedereen kan over de twee verschillende munteenheden beschikken en heeft dus in principe beschikking over alle producten. Omdat de basisvoorziening van de overheid (vastgestelde rantsoenen aan rijst, bonen, kookolie, koffie, melk, eieren en brood die mensen elke maand kunnen ophalen met een bonnenboekje) ook echt de basis blijkt – te veel om niet te klagen, te weinig om van te leven – gaat het schamele inkomen van de Cubanen van zo’n 30 tot 50 CUC per maand over het algemeen alsnog op aan eten en eethulpmiddelen. Luxe producten (verzorgingsproducten bijvoorbeeld) zijn voor veel mensen onbetaalbaar. Een willekeurig rijtje producten en prijzen: een brood: 1 CUP. Een pond tomaten: 5 CUP. Brandstof: 1 CUC/l. Shampoo: 3 CUC. Chips: 4 CUC. Je hebt echter ook een kopje basiskoffie voor 2 CUP en luxe koffie voor 2 CUC; er is basisbier (van de tap, geserveerd in een door jezelf zelf mee te brengen plastic beker) voor 6 CUP en luxebier voor 2 CUC.

Het gemiddelde inkomen is nog altijd socialistisch laag. Het grootste deel van de bevolking is in dienst van de overheid. De overheid heeft ziekenhuizen en scholen, maar ook restaurants, winkels, en tankstations. De boeren en vissers zijn verenigd in door de overheid gecontroleerde coöperaties. De coöperaties verkopen -afhankelijk van het type product- verplicht 70-90%  van hun productie voor een vaste (lage) prijs aan de overheid. Geen vetpot voor de boeren en vissers uiteraard, want dat zou oneerlijk zijn. Geld om te investeren in goed materiaal en materieel om te boeren en vissen is er niet; denk handlijnen, gammele houten bootjes, geknutselde ploegen voortgetrokken door ossen. Het geeft mooie plaatjes voor toeristen, dat wel.

Voor het geval dat de mensen hier niet doen wat de bedoeling is, is er een uitzonderlijk hoog aantal ordehandhavers. Je wordt als Cubaan (en deels ook als bezoeker) behoorlijk in bedwang gehouden. De overheid weet alles van je en controleert hevig. De Commissie van de Revolutie heeft per wijk een afgevaardigde die van iedereen in de wijk bijhoudt wat hij/zij dagelijks doet. Wordt er een grote televisie bij een arm vissertje naar binnen gesjouwd, dan wordt daar melding van gemaakt. Komen er buitenlanders in je huis terwijl je geen B&B-vergunning hebt; een melding. Te boek staan als werkeloos terwijl er dagelijks gekapte dames uit je huis komen; een melding. In de straten loopt politie te lummelen; piepjonge mensen die als de overheid het nodig acht (lees: als de revolutie ondermijnd wordt) als ordinaire knokploegen worden ingezet. Ze hebben geen porftofoon, geen handboeien, geen pistool, geen knuppel. Wel een mooi uniformpje, dubbel salaris en gratis reizen binnen Cuba. Een gewilde baan voor jonge Cubanen.

Officieel is de bevolking vrij om te keuvelen over alles, maar het overheidsbeleid is niet iets wat mensen luidkeels bespreken. De angst om ‘gesnapt’ te worden door iemand van de geheime politie  (ja, want die is er ook) is bij veel mensen aanwezig. Het overheidsbeleid bespreken door de telefoon is ook niet echt een optie. Met de voor de gewone man betaalbare telefoonabonnementen kun je alleen hyperlokaal bellen. Het dorp verderop is je verste bereik, dus dat schiet niet echt lekker op. Het platteland is daardoor redelijk afgezonderd en krijgt weinig mee van het meer moderne, maar soms ook harde leven in de stad. Internationaal bellen kan alleen bij de door de overheid gereguleerde telefooncellen. Het internet is gelukkig net zo ontoegankelijk. Er is weliswaar in elk dorp wel een stoffig pleintje te vinden waar je met een voor Cubaanse begrippen duur gekocht internet-tegoed-kraskaartje op het internet kan, maar de verbinding is in veel gevallen net zo stoffig als het pleintje en niet alle websites zijn toegankelijk. Informatie in het algemeen is dus niet zo vrij toegankelijk, danwel verspreidbaar. Hoewel, geruchten dat de Amerikaanse Marine een bevoorradingsschip met brandstof heeft tegengehouden, verspreiden zich wel weer opmerkelijk snel. Geruchten, propaganda, waarheid? Who knows?

Dat geruchten over bevoorrading nogal wat stof op het pleintje doen opwaaien is trouwens niet heel gek, want tekorten zijn hier aan de orde van de dag. Tekort aan geld, aan levensmiddelen, aan brandstof. ‘No hay’ is een veel gehoord zinnetje. Er is niets. Die dag. Die week. Die maand. Het komende half jaar. Je weet nooit wanneer het er wel weer is. En waar. Nieuws over de aanwezigheid van een truck vol met kip/wasmiddel/olie/drinkwater gaat als een lopend vuurtje door het dorp (want verder lukt dus niet), waarna het dringen is geblazen om het product, en het liefst direct tassen vol, te bemachtigen. Het kan ook zo maar zijn dat er in winkels geen rijst meer te krijgen is ‘no hay!’, maar dat na doorvragen blijkt dat er bij iemand in huis 3000 kilo rijst ligt waar je wel wat van kunt krijgen. Hamsteren, geduldig zijn en accepteren, daar zijn de mensen hier meester in.

Het lage inkomensniveau en de tekorten, zorgen ervoor dat (de meeste) mensen hier niet veel hebben en lekker lang met hun spullen doen. Weggooien is uit den boze. De scharensliep fietst hier nog vrolijk rond. Het repareren van aanstekers is hier een heus vak. Echt waar, bic-aanstekertjes die met liefde en aandacht worden voorzien van een nieuw vuursteentje of een nieuw wieltje, je ziet het hier. Dat het straatbeeld wordt gedomineerd door Amerikaanse klassieke auto’s is dan ook niet omdat Cubanen zulke liefhebbers zijn, maar omdat het kopen/verkopen van auto’s vanaf 1959 lange tijd niet mocht. Er zijn dus vooral auto’s die vóór de revolutie al in het land waren. De auto’s worden bij elkaar gehouden door de 36 lagen verf die er inmiddels op zitten, ze worden aangedreven door (ook oude, maar iets nieuwere) motoren uit Lada’s (jeej, SovjetUnie) en ze spugen op een dag ongeveer net zo veel olie en koelvloeistof uit als dat er die ochtend in is gegooid, maar hé het rijdt nog!

Er rijden ook glimmende goed onderhouden Amerikaanse klassiekers rond hoor. Dat zijn stuk voor stuk ‘toeristenauto’s’, die onder het door de overheid bedachte merk ‘Grancar’ veel geld in het laatje brengt van slimme zakenmensen en de overheid. Want hoewel het nieuwe beleid van Raoul mensen toe staat om maximaal één huis en één auto op naam te hebben, weten handige mensen toch een behoorlijk imperium op te bouwen door het inschakelen van familie en vrienden. De hele toeristenindustrie draait op CUC, dus als je daar een (bij)baan in weet te bemachtigen/creëren (bij voorkeur middels je auto of huis) kun je je basissalaris van 30 tot 50 CUC zomaar opkrikken tot 5.000 CUC per maand. Dan drink je dus ineens geen arme-lui-tapbier meer, maar pronk je met een blikje Heineken. Leve de revolutie zeggen we dan.

Op basis van bovenstaande zou je misschien verwachten dat de meeste Cubanen een ongelukkig bestaan leiden. Niets is minder waar. De mensen zijn blij, open, vriendelijk, geduldig en behulpzaam. Ook al hebben ze niet veel, ze willen graag delen. De gastvrijheid in Cuba is haast ongelooflijk. Het platteland is prachtig, de dorpjes lieflijk en relaxed. De steden zijn overweldigend mooi, ook de delen die bijna op instorten staan. Zijn de mensen er vrij? Ik weet het niet. Maar maakt dat wat uit als je blij bent?

Weet je, soms lijken dingen totaal anders dan je gewend bent. Maar als je dan wat verder inzoomt – of uitzoomt, dat kan ook wel eens helpen – dan blijkt dat toch weer anders te liggen. Dan zijn dingen in principe anders, maar in feiten hetzelfde. Of, ze zijn in feiten anders, maar in principe hetzelfde. Je kunt dingen dus zo gek of normaal maken als je zelf wilt.
Of het gekke leven in Cuba ten opzichte van het normale leven in Nederland nou in principe of in feiten anders is, denk daar na het lezen van dit stukje gerust nog wat langer over na…