Aan de andere kant

Voor vertrek zei een medezeiler, die de Stille oceaan al eens is overgestoken, dat deze trip ‘truly one of life’s great adventures’ is. “Nou, nou, niet zo hoogdravend hoor”, dacht ik, “straks ga je nog zeggen dat het ‘epic’ is, haha. We gaan gewoon een maand op zee zitten. Zeilen, wachtlopen, net als anders, maar dan langer. Dat doen zo veel mensen. Niets bijzonders.”

Maar ik voel me toch een beetje trots. 35 dagen op zee met z’n twee ís bijzonder en bij tijd en wijle best, ehm ja, intens.Bijzonder en intens betekent overigens niet dat dit verslag bol staat van de ‘groots en meeslepende’ of ‘op het puntje van je stoel zitten-spannende’ verhalen. Het leven aan boord is soms (best vaak trouwens) ronduit saai. Zo saai, dat het weer intens wordt. Die intense saaiheid, dat was misschien wel de grootste uitdaging, dacht ik vooraf. Ik was niet bang voor rotweer, hoge golven of het niet in de buurt hebben van hulp, maar saaiheid die je direct of indirect de das omdoet, dat was mijn schrikbeeld. Want ik kan prima ‘niets doen’, ik heb het over het algemeen goed naar m’n zin met mezelf en ik denk dat ik vrij geduldig ben, maar een maand lang geduld hebben met een man die een stuk minder goed is in ‘niets doen’ en niet echt het type van zichzelf ergens aan over geven is, dat moet ook maar net lukken. Een cursus ‘Geduld voor gevorderden’, voor ons allebei. Maar we hebben het geflikt, zonder een deuk in Tiago, ons ego of elkaars hersenen. Daar gaan we…

Dag 1:
Jeeej, we gaan! Op weg naar één van de 250.000 eilanden tussen Panama en Nieuw-Zeeland, het eiland Mangareva in de Gambier-archipel. We racen zo ongeveer de baai van Panama uit. Tiago, Laurens en ik kwispelen vrolijk. We hebben er zin in. In de verte zien we pilot whales uit het water springen. Wat een fantastisch begin. Als twee blije eitjes kijken we elkaar aan. Als het zo blijft…. 

Dag 3:
Laurens maakt me ’s nachts enthousiast wakker. “Het is zo mooi buiten!” Als ik na een half uur ogenwrijven en gapen om me heen kijk – ik moet nog wat wennen aan het wachtloopritme – zie ik dat hij gelijk heeft. De hemel lijkt naadloos over te gaan in de zee. Zoals de sterren aan de hemel fonkelen, zo laten de algen alles wat in zee leeft schitteren. Grote scholen vis lichten op, haaien zwemmen in een lichtbundel voorbij, dolfijnen spetteren licht in het rond. Het wachtdraaien was nog niet vaak zo spectaculair. Ook overdag spurten de scholen tonijnen, dolfijnen en pilot whales voorbij. Wauw, er is hier zo veel leven!

Dag 7:
De wind laat het afweten; 4 knopen tegenwind. Het schiet niet echt lekker op zo. Aan de wind met de gennaker is de enige manier om nog een soort van in de goede richting te varen. In de middag valt de wind volledig weg. Zijn dit dan de beruchte doldrums? Laurens wordt van de gedachte alleen al ongeduldig. Zeilen naar beneden en dobberen dan maar. Ik scharrel wat rond in de keuken, lees een boekje, bak een brood, knoop een handig touwtje. Ik vind het wel lekker, een middag zeil-vrij. En nu we toch stil liggen, kunnen we ook best even gaan zwemmen. We springen overboord voor een uitgebreide wasbeurt. Dat er onder mij een enorme hoeveelheid leven leeft, daar denk ik nu – al dobberend naast de dobberende boot, maar niet over na. In plaats daarvan was ik mijn haren en strek me nog eens uit in het warme water. 

Dag 8:
De windstilte was van korte duur, we zijn weer aan het zeilen. Veel vroeger dan gedacht passeren we daardoor vandaag de evenaar. Snel bakt Laurens Zeeuwse Bolussen, want zoals zeemansgebruiken dat voorschrijven maken we er een offerritueel aan Neptunus van. We gokken er maar op dat Neptunus een Zeeuwse Bolus en Brabantse Schrobbelér wel kan waarderen. Op het moment dat we de GPS op nul graden, nul minuten, nul seconden zien springen, vragen we Neptunus om een veilig verblijf op zijn oceaan en drinken om onze devotie te tonen een borreltje zeewater. Daarna offeren we de mooiste bolus en een borreltje Brabants nat aan de heerser van de oceaan. En omdat we Neptunus niet graag teleurstellen nemen we er voor de zekerheid zelf ook een paar. 

Dag 10:
Het weer is volledig omgeslagen. Totaal gedesoriënteerd door de continu draaiende wind en de golven die overal vandaan lijken te komen draaien we een pirouette om de steeds terugkerende riedel van ‘aan de wind-overstag-ruime wind-gijp’ te voorkomen. Het lukt niet elke keer. De zeilen klappen als een dolle. Als Laurens tijdens de pirouette het wateroppervlak op armlengte van de boot open ziet breken en twee walvissen adem komen halen – hun lijven groter dan onze boot, kan hij alleen nog ‘oh, natuurlijk joh’ uitbrengen. Hij staat erbij en kijkt ernaar. Het is bijna surrealistisch. Nog druppend van de regen maakt hij me een kwartier later voor de wisseling van de wacht wakker met “het is wat onstuimig” en “er waren net twee walvissen naast de boot’. Hij wenst me een goede wacht en wil gaan slapen. Ik ben gaar van het slapeloze gehobbel in bed en ik stuntel met het aantrekken van kleding. Ik voel me totaal ongemakkelijk. Ik ben bang. Ik jammer dat ik niet wil. Laurens zegt dat ik me niet aan moet stellen en dat ik dit prima kan, net als anders. “Het is niet de eerste keer hè dat je dit doet”. Ok, hij heeft gelijk, even rustig ademhalen, en dan naar buiten. Overal om ons heen zitten donkere pakken wolken, met rare wind, regen en onweer. Het is nat en koud, maar lekker binnen zitten en de windpilot of autopilot het stuurwerk buiten op laten knappen zit er even niet in. We varen van de ene in de andere bui, hoe zeer ik ook mijn best doe om ze te ontwijken. Het is niet eng, maar mijn god, wat is dit vermoeiend irritant. Ons spoor tekent creatieve droedels op de kaart. Na drie uur ploeteren is het voorbij, mijn wacht zit er op, en kan ik het estafettestokje weer aan Laurens geven. Slapen. Over drie uur moet ik weer. Nog 49 wachten te gaan.

Dag 14:
Ik word gek. Al dagen kijk ik uit naar het moment dat we de Galapagoseilanden passeren. Ik wil er zó graag voorbij zijn. Dan zijn we tenminste écht onderweg naar die mooie eilanden in het midden van de Stille oceaan. Maar het schiet niet op. We zijn nog steeds aan het ploeteren om de band met rotweer door te komen. Mijn lijf en hoofd zijn gaar. De wetenschap dat we al een dag langer onderweg zijn dan de atlantische oversteek in totaal duurde en we nog bij lange na niet halverwege deze overtocht zijn, maakt me moedeloos. Dat Tiago zich gedraagt als De Rups, draagt ook niet bij aan een jubelstemming. “De Rups?”, zul je misschien denken. Ja mensen, De Rups. Je kent hem wellicht nog wel, die kermisattractie van weleer waar aaneengeschakelde en door benauwd truckerszeil overkapte karretjes over een golvende baan – in een steeds hoger tempo – heen harmonika-en. De karretjes kraken en piepen en de inzittenden worden in-, uit- en tegen elkaar gewrongen. Heb je ‘m? Ja? Goed. We leven aan boord van De Rups dus, waarin zelfs gewoon zitten een uitdaging is. Al harmonika-end begeven we ons van het ene naar het andere denkbeeldige karretje om te koken (balanceren met heet water, schuivende potjes en pakken meel), te eten (soep in je schoot, vork in je nek), te slapen (gewiegd worden door een psychopaat) en te poepen (tja, wat zal ik zeggen). De Rups is een energieslurpend gedrocht. Het deelt klappen uit aan je lijf en je gemoed. Het laat je beetje bij beetje afbrokkelen. Het is alles waardoor je zeilen vervloekt. Maar het irritantste, vind ik vandaag, is dat ik die k*tgalapagoseilanden maar blijf zien, ze lijken wel met ons mee te bewegen. Ik wil niet meer.

Dag 17:
We zijn halverwege! Vooral Laurens is in zijn nopjes. We hebben zo’n tweeduizend mijl afgelegd en als de passaatwind gewoon zijn ding doet (15-20 knopen waaien vanuit het noord- tot zuidoosten), dan gaat de tweede tweeduizend mijl een stuk sneller en zijn we er over twee weken al. Het aftellen kan beginnen! 

Dag 22:
De Rups is veranderd in een trage zeeslak. Zware depressies ten zuiden van ons snoepen de wind op uit de verre omgeving. Op de gennaker, soms met de fok gevlinderd voor nog meer zeiloppervlak, slenteren we met 2,5 knoop de oceaan over. De dagen gaan traag in elkaar over. Het leven aan boord is loom, maar comfortabel; we koken zonder aangevallen te worden door pannen en slapen als roosjes. Nog elke dag zien we vogels; majestueuze zeevogels, maar ook een soort kleine zwaluwtjes. Landvogels? Wat bezielt ze hier te komen? Aan de andere kant; wij zijn hier ook. Wat bezielt ons?

Dag 24:
Een berichtje van mijn broer! Ik ben weer tante geworden van een klein, lief jongetje! Ik voel me blij en verdrietig tegelijk. Kon ik maar daar zijn. 

Dag 26:
Het is zeven uur ’s ochtends. Met een stapel kussens, een boek en een pannenkoek van gisteren stap ik naar buiten. De zon piept haar eerste stralen door de lila wolken. De zee kleurt goud. Er kabbelen kleine golfjes tegen de romp, de lange deining rolt ongestoord onder ons door. Drie hele heerlijke uren van wacht lopen liggen voor me terwijl Laurens zijn laatste slaapje slaapt. De windpilot en de zeilen doen het werk. Alles wat ik hoef te doen is genieten van de schoonheid van de oceaan. Na 25 dagen op zee, vind ik de kleuren, geluiden, vorm en beweging van de zee, de lucht en de wolken nog steeds prachtig. Het ene moment geniet ik van de totale eenheid ervan, het andere moment verwonder ik me over de verscheidenheid en afwisseling. Het grote blauw verveelt nooit. Terwijl ik om me heen kijk vliegen twee ‘boobies’ al kwetterend een verkenningsrondje om de boot, om te kijken of ze een geschikte landingsplek kunnen vinden. Zoals altijd groet ik ze en mijmer weg bij de gedachte ‘stel nou dat je een vogel zou zijn’, tot zich onvermijdelijk het beeld in mij af zet dat, als ze onze boot daadwerkelijk verkiezen als hangout, ik ze toch echt – vervaarlijk met m’n pikhaak zwaaiend – van de boot af moet jagen ter voorkoming van een dikke, verbazingwekkend ver uitwaaierende, naar rotte vis riekende laag stront op het dek (ge-factcheckt). Want je kunt wel mooi majestueus zijn, schijten doe je maar ergens anders. Weg mijmering.

Dag 28:
Uit het niets stoomt er een containerschip op ons af. De grootste in zijn soort, een New Panamax. Laurens roept ‘m op en maakt een praatje; hij heeft wel zin in wat ander menselijk contact. Het schip blijkt een voor ons onvoorstelbare acht dagen geleden te zijn vertrokken in Panama en verwacht over 10 dagen in Nieuw-Zeeland te zijn. Wát? Zo snel? Wij zijn blij als we tegen die tijd ons anker kunnen laten vallen in de Gambier-archipel, nog zo’n 3000 mijl van Nieuw-Zeeland verwijderd. Hij vindt dat wij nogal langzaam zijn, te merken aan zijn “28 days at sea, that’s too long!”. “Yes captain, we know”.

Dag 31:
Nog maar 500 nautische mijlen te gaan! Al bijna twee weken varen we dag en nacht met de gennaker, omdat er ginne pin wind staat. De zuidelijke depressies blijven ons weer maar verstoren. Omdat de weersverwachting geheel tegen onze verwachtingen in niet overeenkomt met onze eigen verwachtingen van het weer voorafgaand aan deze oversteek, is het elke dag maar weer afwachten wat het weer brengt. Je zou denken dat je je daar op een gegeven moment bij neer legt, maar dat blijkt – ook voor mij- een stuk minder makkelijk dan het lijkt. Super frustrerend. We veranderen zo’n beetje twee keer per dag van weer, koers en stemming. De weersverwachting geeft voor de komende dagen ook geen wind en daarna tegenwind. Die miezerige 500 mijl kan zo maar eens heel lang gaan duren, of niet, dat is weer afwachten. Laurens doet in plaats van een regendans een winddans en vraagt Neptunus vriendelijk of hij ook niet wat kan regelen met de weergoden. Om de moed er in te houden, omdat we vandaag een hele maand op zee zitten, om mezelf bezig te houden, omdat het lekker is, en gewoon omdat het kan, bak ik zelfgemaakte friet. 

Dag 33:
Geen land te bekennen. Het tijdsverschil met Nederland is van zes uur inmiddels opgelopen tot tien uur, door het passeren van drie tijdzones sinds ons vertrek uit Panama en het hanteren van zomertijd in Nederland. Als we aankomen in de Gambier krijgen we er nog een uurtje bij, door het gelijktrekken van de tijd voor heel Frans-Polynesië door de Franse overheid. Elf uur vroeger dan in Nederland. We hangen de vlag maar uit. Koningsdag op de Stille Oceaan. Wim-Lex en Max zullen inmiddels wel slapen. 

Dag 34:
Het weer heeft zich netjes niet gehouden aan de verwachtingen, waardoor we geen ‘geen wind’ hadden, maar getrakteerd werden op een heerlijke ‘volle bak vooruit-wind’. Vandaag is dus onze laatste volledige dag op zee. Feest zou je zeggen! Maar in plaats van dat we door het dolle heen zijn en elkaar blij om de hals vliegen, vliegen we elkaar in de haren. We belanden in een giga-ruzie, alsof alle opgekropte spanning en frustratie er uit moet. Ik zonder me af in de punt, Laurens zit in de kuip. Ik voel me gevangen op die verdomde kleine boot. Op nog minder dan 100 mijl van Gambier, voel ik me verder van land dan ooit tevoren. Na een paar uur zijn we allebei tot bedaren gekomen en zijn we in staat om op een volwassen manier met elkaar te praten. Urenlang praten we over ingesleten patronen, angsten en wensen. We leren. Ook op de laatste dag.

Dag 35:
Nadat de weergoden onze zeilzin ’s nachts nog even testen met een flinke bui, zie ik ’s ochtends Gambier opdoemen. Laurens pikt nog een paar uur slaap mee, dus ik geniet in stilte van de groene bergen en de kleine zanderige motu’s in de verte. Als Laurens wakker wordt zeilen we richting de pas die ons toegang geeft tot het zwembadblauw water binnen het rif. Laurens raakt niet uitgepraat over de geuren van het land en de kleuren van de bomen. Het ruikt naar naaldbomen, naar Frankrijk in de zomer, naar de kust van Zeeland. Al snel worden we opgeroepen door medezeilers die ons binnen zien komen. We worden verwelkomd en ingewijd op wat ons te wachten staat; 14 dagen quarantaine op de boot. Negeren, negeren, genieten, genieten. Na een paar uur geuren opsnuiven en kleuren bewonderen, laten we ons anker vallen in de prachtige groene baai van Mangareva. De tweede etappe, op weg naar onze eerste onwennige stappen op dit prachtige land in de Stille oceaan, aan de andere kant van de wereld, begint.